Naar de gevangenis door een oranje bloem in het haar

“Ogenschijnlijk een dag als alle anderen…”, zo begint Christien van der Flier haar dagboek op een velletje toiletpapier. Het fragment is geschreven op 31 augustus 1942, Koninginnedag in het bezette Nederland. De dag waarop Christien gevangen wordt genomen door de Duitsers.

Meer dan tachtig jaar later brengt Evelien Stadt, de dochter van Christien, de papiertjes tijdens de Groninger Niet Weggooien Tour naar Museum aan de A. Daar legt ze aan Tweede Wereldoorlog-experts uit wat er precies gebeurde die dag.

“Het was de verjaardag van koningin Wilhelmina en mijn opa had zijn eigen bakkerij. Hij had verboden om iets te doen met oranje, want dat was veel te gevaarlijk”, vertelt Evelien. “Maar er kwamen steeds meer klanten die er wel naar vroegen, dus ging mijn oom toch stiekem taarten bakken. Mijn moeder heeft toen een goudsbloem in haar haar gestoken.” En dat had grote gevolgen…

De politie valt de bakkerij binnen en Evelien haar opa, oom en moeder worden opgepakt. Moeder komt terecht in de gevangenis in Arnhem, waar ze met een groep Joodse vrouwen verblijft. Op velletjes toiletpapier beschrijft ze hoe het leven daar is.

“Het was krap, het was koud. Er waren te weinig bedden. Dus er konden drie mensen op een bed slapen en de rest moest op een stromatras op de grond”, vertelt Evelien. “En er hing een hele gespannen sfeer, want die Joodse vrouwen wisten dat ze er niet waarschijnlijk niet meer uit zouden komen.” Ondanks de erbarmelijke omstandigheden ondernamen de vrouwen wel het een en ander. Zo schrijven ze samen een gedicht, ondertekend met “Leve de Vrouwenclub!”

Voor de dood van haar moeder, belooft Evelien dat alle papieren een nieuwe thuis krijgen: in een museum of een archief. “Ik heb de neiging om alles weer mee naar huis te nemen, maar het is mijn belofte. Het verhaal moet gedeeld worden.”