Tijdens de suikercampagne van 1998 besteedt Beno Hofman in zijn programma Beno’s Stad aandacht aan de geschiedenis van de Groningse suikerfabrieken: aan de Turfsingel, in Vierverlaten (Hoogkerk) en aan de Van Heemskerckstraat.
► Beschrijving
Nog nooit verliep de suikercampagne zo dramatisch als dit jaar.
Door de overvloedige regenval konden veel bieten nog niet gerooid worden en voor het eerst in de geschiedenis is daardoor de Groningse suikerfabriek tijdelijk drooggevallen en de fabriek hier in Hoogkerk op vijftig procent van de kracht gaan draaien.
En een beetje behoorlijke lampion voor Sint Maarten is er daardoor van de suikerbiet ook niet te maken.
De Groningse suikerindustrie is trouwens niet met bieten begonnen.
Laten we maar eens kijken hoe dat zat.
De eerste suikerfabriek van de stad werd in 1864 aan de Turfsingel gebouwd.
Verantwoordelijk voor de bouw was Willem Albert Scholten.
Domineeszoon Scholten begon klein als fabrieksarbeider, winkelbediende en kantoorklerk maar pakte de zaken later groot aan.
Hij werd eigenaar van meerdere aardappelmeelfabrieken.
En op de Grote Markt wilde hij toen een huis dat kon concurreren met het stadhuis.
Daarbij deed zich echter een probleempje voor.
Om zo’n groot huis te kunnen bouwen moesten er drie oude huizen worden gesloopt.
Deze waren niet van hem maar hij stuurde naar elk van de drie eigenaren gewoon een timmerman met de mededeling dat er een koper was voor het huis.
De eigenaren waren hier niet van gediend maar omdat ze binnen elf jaar alle drie overleden kon Scholten zijn plan toch uitvoeren.
En alsof dat nog niet genoeg was bouwden de Scholtens aan de Hereweg bij het viaduct nog een grote theekoepel en in Helpman nog de kolossale Villa Gelria.
In de fabriek aan de Turfsingel verwerkte W.A. Scholten ruwe rietsuiker.
In Groningen werden voor 1888 geen suikerbieten verbouwd.
Acht jaar later gebeurde dat wel.
En de boeren die de bieten verbouwden, wilden toen ook wel graag een suikerfabriek bij hen in de buurt.
Jan Evert Scholten, de zoon van W.A., sprong hier op in.
Hij zocht contact met Brabantse suikerbaronnen en bankiers en samen met hen legde hij het geld op tafel voor de oprichting van de Noord-Nederlandse Beetwortelsuikerfabriek.
Voor de vestigingsplek hadden de oprichters de keus tussen Dokkum en Vierverlaten bij Hoogkerk.
Beide plaatsen waren bereikbaar per schip wat voor de aanvoer van de bieten belangrijk was maar de keus viel op Vierverlaten omdat het water daar zuiverder was.
Tja, toen nog wel.
Later tijdens en na de campagne zou dat veranderen.
Zo wees bijvoorbeeld een test veertig jaar geleden uit dat er net zoveel afvalwater in het Hoendiep kwam als een stad van 400.000 inwoners zou geven.
Maar dat was toen.
Later werd dat allemaal verbeterd.
De eerste directeur van de Noord-Nederlandse Beetwortelsuikerfabriek werd de Duitser Oskar Borchert.
In 1896 vroeg Borchert het gemeentebestuur van Hoogkerk of hij nabij het station Vierverlaten een volledige beetwortelsuikerfabriek mocht oprichten.
Het gemeentebestuur zag de komst van de fabriek wel zitten voor de economische ontwikkeling van het dorp.
Maar de gereformeerde Hoogkerkers reageerden minder enthousiast.
De gereformeerde kerkeraad vreesde dat het werken op zondag de kerkdienst zou verstoren en het bestuur van de christelijke school dacht dat de fabriek slecht zou zijn voor de gezondheid.
Het gemeentebestuur vond de gereformeerde bezwaren niet ernstig genoeg om vestiging van de fabriek af te wijzen maar het stelde wel enkele voorwaarden.
De schoorsteen moest minstens vijftig of zestig meter hoog worden en alle stoomuitlatende pijpen moesten aan de zuidzijde van de fabriek komen om de school zo min mogelijk te hinderen.
Ondanks de geluids- en stankoverlast was men in Hoogkerk en wijde omgeving erg blij met de suikerfabriek.
Middenstand en horeca profiteerden tijdens de paar maanden van de campagne van de enorme aanloop in het dorp.
Schippers brachten bieten en boeren kwamen naar het dorp voor pulp, een bijproduct van de suikerfabricage dat als veevoer werd gebruikt.
En er waren natuurlijk alle mensen die in de fabriek werkten.
Nu draait de fabriek grotendeels op vast personeel maar vroeger waren er honderden tijdelijke krachten.
Dat waren mensen die in de rest van het jaar aan hun eigen werk niet voldoende verdienden en daarom de suikercampagne gebruikten om wat bij te verdienen.
Zo werden aannemers, banketbakkers, granietwerkers, melkboeren, kappers en verzekeringsagenten tijdelijk suikerwerker.
Maar de meeste tijdelijke krachten waren de rest van het jaar toch landarbeider of boer.
Ze kwamen gewoon het terrein op en pakten een schep.
En aan het eind van de week ontvangen ze dan gewoon hun loon.
De meeste tijdelijke krachten kwamen uit het zuidelijk Westerkwartier, uit Leek, Tolbert en Zevenhuizen.
Maar er kwamen ook werkkrachten uit Friesland.
En omdat het kennelijk niet altijd even goed ging tussen de Friezen en de anderen kregen de Friezen in 1907 op het terrein een eigen kazerne waar ze konden eten en slapen.
Aanvankelijk maakte men er zich niet zo druk om dat de fabriek stonk en lawaai maakte.
En als arbeiders last hadden van hun ogen had een arts wel wat vaseline daarvoor.
Maar vanaf de jaren zestig veranderde dat.
De overheid begon steeds strengere milieu-eisen te stellen en ook de Hoogkerkse fabriek moest eraan geloven.
Het afvalwater moest voortaan gezuiverd worden en de bietenwagens mochten niet meer door het dorp vanwege de overlast.
Om Hoogkerk heen werd een weg aangelegd en vanwege de geluidsoverlast werd er een metershoge geluidsmuur gebouwd.
De suikerproductie leverde zeker in de beginjaren flinke winsten op en daardoor kreeg de Hoogkerkse fabriek concurrentie van een andere suikerfabriek.
Boeren die vonden dat ze te weinig kregen voor de bieten die ze leverden richten in 1913 een eigen fabriek op, de Friesch-Groningsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek.
Omdat bereikbaarheid per spoor en per schip belangrijk waren werd gekozen voor vestiging aan dezelfde spoorlijn en hetzelfde diep als de Hoogkerkse fabriek.
Maar in dit geval in Groningen.
Het startkapitaal bedroeg ruim anderhalf miljoen gulden, een voor die tijd gigantisch bedrag.
De Friesch-Groningsche werd in één klap de grootse suikerfabriek van Europa en de Brabander Jasper Jacobus Doormaal werd directeur van de fabriek.
Nou, mijn lampion brandt, nou eens kijken of hij ook voldoet.
Sint Maarten, Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien hebben staarten.
De meisjes hebben rokjes aan.
Daar komt Sint Martinus aan.