Naar aanleiding van universitaire bouwplannen in 1999 aan de Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat behandelt Beno Hofman in een aflevering Beno’s Stad de geschiedenis van de Groningse Hortus Botanicus en de rol van Henricus Munting.
► Beschrijving
Deze vijver behoorde tot de oude hortus botanicus.
Het is één van de nog zichtbare onderdelen van de hortus die hier tot 1966 tussen de Grote Rozenstraat en Grote Kruisstraat lag.
In deze tuin waart nog steeds de geest rond van Henricus Munting.
Hij was degene die deze botanische tuin in 1626 aanlegde.
En daarmee was hij de oprichter van de Groningse Hortus Botanicus.
Maar wie was eigenlijk Henricus Munting?
Henricus Munting werd in 1583 in Groningen geboren de voorlaatste nacht voor pinksteren.
Vader Munting was goud- en zilversmid en Henricus mocht apotheker worden.
Zijn ouders stuurden hem al op jonge leeftijd naar Middelburg om alles over kruiden te leren.
Na Middelburg raakte Munting verzeild in Londen, Parijs, Rome en Napels.
En hij sloot zijn buitenlandse omzwervingen af als lijfarts van een Praagse graaf.
Munting kwam in 1611 in Groningen terug.
Hij was toen inmiddels 28 en op zoek naar een vrouw.
Via zijn broer Adriaan kwam hij in contact met diens schoonzuster Hester Reneman.
Hij trouwde haar en samen kregen ze maar liefst veertien kinderen, acht dochters en zes zonen.
Maar ondanks kennis van kruiden en zijn ervaringen als lijfarts stierven tien van de kinderen al op jonge leeftijd aan cholera, pest, pokken of mazelen.
Henricus Munting had zijn apotheek op de Grote Markt.
Hij gebruikte zijn kruiden overigens niet alleen voor geneesmiddelen maar ook voor genotmiddelen.
Kruidenier en apotheker was in die tijd namelijk ongeveer hetzelfde.
In 1626 begon Munting zijn eigen kruidentuin.
En dat was dus in de Grote Rozenstraat waar hij voor vijfhonderd gulden een lapje grond van de stad kocht.
Dit is nog een deel van het huis waar Munting woonde.
En achter dit huis daar is het stukje grond dat hij voor vijfhonderd gulden van de stad kocht en waar hij dus zijn botanische tuin begon.
In het begin hield Munting vooral tulpen.
Hij had maar liefst 166 verschillende soorten.
Omdat er in die tijd aan tulpenbollen aardig kon worden verdiend waagde ook Munting een gokje.
En juist dit gokje zou ertoe leiden dat Munting’s tuin hortus werd.
Munting had wat bollen die op wel zevenduizend gulden werden geschat.
Hij vond iemand in Alkmaar die dit belachelijk hoge bedrag wel wilde betalen.
Maar alleen als de tulpenprijzen het daarop volgende half jaar niet zouden dalen.
Gebeurde dit wel dan kreeg Munting geen zevenduizend maar slechts zevenhonderd gulden.
En ja hoor, de prijzen daalden.
Munting was een ervaring rijker en duizenden guldens armer.
Nu Munting in geldnood zat besloot hij in 1642 aan te kloppen bij de universiteit.
Hij vroeg een jaarlijkse subsidie voor het onderhoud van zijn hoff van allerhande vremde plantagien ende cruiden.
De Staten van Stad en Lande gingen akkoord en Munting ging vierhonderd gulden per jaar verdienen.
Na Leiden, Franeker en Utrecht werd Groningen hiermee de vierde Nederlandse stad met een eigen hortus.
Henricus Munting was nu provinciaal botanicus en hij maakt in 1646 een hortus-catalogus.
Henricus Munting was nu wel in dienst van de universiteit, toch hing hij er maar wat bij.
Omdat hij de colleges van de professoren niet in de weg mocht staan viel het hem niet mee een behoorlijk lesrooster in elkaar te draaien.
En dan was er ook nog Petrus Mulerius.
Niet Munting maar deze Mulerius was de hoogleraar in de botanie, in de plantkunde.
En hij had ook zijn eigen botanische tuintje.
Munting wilde Mulerius wel eigenhandig onder de groene zoden stoppen.
Maar dat bleek niet nodig.
Begin 1646 begon Mulerius te lijden aan een slopende koorts en aan waterzucht.
En op 14 februari 1647 ontsliep hij in volle zaligheid.
In 1654 werd Henricus Munting op zeventigjarige leeftijd eindelijk hoogleraar in de plantkunde.
Maar vier jaar later overleed hij aan een plotselinge benauwdheid.
Na Muntings dood werd zijn werk door zijn zoon en later door zijn kleinzoon voortgezet.
In 1694 kwam er een einde aan het Munting-tijdperk.
In de loop van de tijd veranderde en groeide de hortus steeds meer.
Door ruimtegebrek verhuisde de hortus in 1966 naar Haren.
En er ontstonden toen plannen om de tuin en de wijde omgeving vol te bouwen met hoge en grote universiteitsgebouwen.
Van de plannen om hier alles vol te bouwen kwam gelukkig niet veel terecht.
Alleen aan de Grote Kruisstraat verrees deze universitaire bunker.
Een paar jaar geleden was er ineens weer een bouwplan.
Het is echter aan het verzet van de buurt te danken dat er van de voormalige hortustuin toch iets zal overblijven.
Bijvoorbeeld deze treurbeuk.
Het is één van de mooiste exemplaren in het land.
De beuk zal blijven staan en straks vanaf de Nieuwe Kijk in ‘t Jatstraat dwars door de nieuwbouw heen zichtbaar blijven.
Het lijkt mij een ideale plek voor de geest van Henricus Munting om in rond te waren.