Paas hekelt verdeling infrastructuurgeld van Rijk: Haagse beslissers kijken niet ver genoeg landinwaarts’

nieuws
Foto: Rene Paas (Provincie Groningen)

Haagse beslissers verder landinwaarts laten kijken is Groningen na vier eeuwen nog maar beperkt gelukt. Zo schetste Commissaris der Koning René Paas de verhoudingen tussen de Rijksoverheids en de provincie. Paas hekelt daarmee onder meer de ‘scheve’ verdeling van het geld uit de Meerjarenplanning Infrastructuur.

De Commissaris der Koning deed zijn beklag donderdagavond, tijdens de opening van het ITEM-congres in het provinciehuis.

Volgens Paas komt Groningen er bekaaid vanaf in vergelijking met de rest van Nederland. “Ondanks stevige inspanningen om de Nedersaksenlijn, de N33 en versnelling op het bestaand spoor hoger op de agenda te krijgen, besteedt het rijk in Noord-Nederland slechts 323.000 miljoen. Dat is vier procent van het totale budget, dat voor het grootste deel verdween in de onafzienbare bouwput van het Amsterdamse Zuidasdok.”

De Rijksbijdrage aan Noord-Nederland staat volgens Paas geen verhouding tot het inwoneraantal en de afstanden die het openbaar vervoer moet overbruggen: “Het is symptomatisch voor de verhoudingen in Nederland. Even afgezien van de vraag of het rechtvaardig is om landsdelen waar bereikbaarheid met het openbaar vervoer veel moeilijker is te organiseren zo beperkt te bedienen, is de vraag of het handig is. Of het handig is om de bulk van de investeringen en van de voorzieningen steeds opnieuw te laten landen in het overbevolkte deel van het land.”

Economische redenen voor de scheve verdeling zijn volgens Paas geen argument. “In de Randstad verdient de helft van de bevolking de helft van het BNP. Dat is niet heel bijzonder. Is het dan de omvang van de problemen? Dat hangt sterk af van hoe je naar de problemen kijkt. Vast staat dat de investeringen in infrastructuur al heel lang gaan naar het deel van het land waar de verstopping het grootst is. En daardoor houden we de verstoppingen in stand. En ondertussen worden ernstige problemen aan de rand van het land niet verholpen.”