Willem Frederik Hermans – Onder professoren – Beno’s Stad 33 (1-9-1999)

Een Beno’s Stad over de Groningse jaren van W.F. Hermans. Beno Hofman bezoekt o.a. diens woning aan de Spilsluizen en werkplekken zoals in het ‘Kasteel’, het toenmalige geologisch laboratorium. Aan de hand van Hermans’ boek ‘Onder professoren’ gaat hij ook naar het Zernike complex en wordt de relatie met Hermans’ collega’s belicht.

► Beschrijving
Hoogleraar in de technische scheikunde aan de universiteit in het noorden van ons land, had hij, als iedereen, op zaterdag vrij.
Hij zou dus rustig aan wat later wakker hebben kunnen worden.
Maar dat lukte hem nu eenmaal niet, want van maandag tot en met vrijdag werd hij ook altijd om even voor zevenen wakker.
En net als op die werkdagen, kwamen ook nu zijn gedachten onmiddellijk op zijn beroepsbezigheden.
‘‘Dat gelazer,’ mompelde hij.

Eind 1973 was Willem Frederik Hermans dat gelazer zat.
Hij nam ontslag, vertrok naar Frankrijk en schreef daar zijn boek Onder Professoren.

W.F. Hermans overleed vier jaar geleden maar Groningen is hem nog niet vergeten.
Dit voorjaar ontstond het plan om een beeld op te richten voor hem bij zijn huis op de hoek van de Spilsluizen en de Ossenmarkt.
Hermans woonde daar op de eerste verdieping.
In dat erkertje daar had hij zijn werkkamer.
Sommige ex-collega’s zijn echter nog zo boos op Hermans dat dat beeld er waarschijnlijk wel niet zal komen.

Hermans verhuisde in 1952 van Amsterdam naar Groningen omdat hij hier aan de universiteit benoemd was tot assistent fysische geografie.
Hij ging met zijn vrouw wonen op Spilsluizen 17a en kreeg een kamer in het geologisch laboratorium aan de Westersingel.
Drie jaar later promoveerde Hermans op een in de Luxemburgse Ardennen uitgevoerd onderzoek.
Hij verwachtte lof maar professor Kuenen van geologie had voor Hermans iets anders in petto.

Zeg Hermans wat ik je even wilde komen vertellen.
We gaan hier het een en ander veranderen in het gebouw.
We hebben een nieuwe koffiekamer nodig en nu dachten we om jouw kamer daar maar voor te gaan gebruiken.
Dat kwam Kuenen de dag na Hermans zijn promotie tot doctor in de fysische geografie vertellen.
En dit was die kamer van Hermans, een mooie grote onderzoekskamer.
Het werd dus koffiekamer en dat is het dus nu nog steeds.
Nou, laten we maar eens kijken op welke kamer Hermans daarna terechtkwam.

Hier moet dat nieuwe kamertje van Hermans dan zijn.
Eens kijken hoe het er uitziet.
Dat is toch wel een achteruitgang.
Niet zo erg groot om onderzoek te doen.

Aan het gebouw is nog heel goed te zien waar Hermans zat want dat grote raam daar liet hij de spijlen uithalen zodat hij meer zicht kreeg voor zijn proeven.
Nou ja, hij had er dus niks aan want die kamer werd hem dus afgepakt.

Hermans wilde professor worden maar meer dan een lectoraat zat voor hem en de fysische geografie niet in.
Dat lag voor de sociale en economische geografie anders want daar kwam in 1966 zelfs een tweede professor.
Dit was Tamsma die vanaf het begin met Hermans botste.

Een tweede ergernis was zijn slechte verstandhouding met zijn naaste collega, professor doctorandus Knellis Tamstra, een man die nooit hoogleraar had mogen worden, die er alleen maar in geslaagd was het zo ver te brengen, wisten insiders, door met veel openbaar vertoon van het rooms-katholieke op het gereformeerde geloof over te stappen.

Echt mis ging het pas in 1971.
Hermans was toen inmiddels verhuisd naar de Julianalaan in Haren en het geografisch instituut was in het nieuwe WSN-gebouw in de Paddepoel op de zevende verdieping terechtgekomen.
Hermans noemde de Paddepoel in zijn boek Onder Professoren de Modderpoel.

Nou, dit is de nieuwe kamer van Hermans. 725.
Erg veel kwam hij daar trouwens niet want hij vond hem voor onderzoek te klein.
Nou, en ik kan Hermans ook niet helemaal ongelijk geven.
Echt groot is anders.
En bepaald inspirerend wil ik dit nou ook weer niet noemen.
Het gelazer zoals Hermans het noemde begon toen het blad Girugten, dat was door studenten uitgegeven van de faculteit, begon te schrijven dat hij weinig op college kwam.
Hier staat het allemaal in.
Hier, Girugten, van november-december 1971.
In dat nummer werden een paar extra bladzijden opgenomen om op de affaire van Hermans in te gaan.
Hier, extra bladzijde 1 met de laatste ontwikkelingen in de zaak W.F. Hermans.
Van der Veen, dat was een staflid, vertelde de voltallige eerstejaarscommissie, dat als het eerste-jaar nu meer directe acties wilde gaan voeren, de staf daar zeker achter zou staan hetzij niet openlijk.
Hermans was woedend.

Tamsma maakte het zelfs zo bont dat hij in het Algemeen Dagblad beweerde dat Hermans de kantjes eraf liep, wetenschappelijk vrijwel niets uitvoerde en een nagel aan de instituutsdoodskist was.
Na Kamervragen stelde het bestuur van de universiteit een onderzoek in.
Hieruit bleek dat er van plichtsverzuim geen sprake was.
Maar ondanks dat bleef eerherstel voor Hermans uit.
Hierop nam hij eind 1973 vrijwillig ontslag.
Maar met zijn boek Onder Professoren sloeg hij ongenadig hard terug naar zijn ex-collega’s.

‘Wat gaat u nu doen?’, vroeg ik Taets.
‘Ik? Ik kan dat verhaal toch moeilijk laten aanplakken of publiceren.
Ik zal er met geen sterveling over praten.
Het grote publiek krijgt toch al zoveel slechte indrukken van de universiteiten.
Het zal er nog op uitdraaien dat de universiteiten helemaal op de fles gaan en de universitaire titels voortaan worden verloot.’