“De orde die na de Tweede Wereldoorlog ontstond wankelt, maar we kunnen nu aan de slag”

nieuws
Foto: Gijs Bouman - Beeman Productions

Burgemeester Mirjam van ’t Veld (CDA) ging bij de herdenkingstoespraak zondagavond op het Martinikerkhof in op de actuele situatie in de wereld. Volgens Van ’t Veld is de orde die na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd aan het wankelen. Ze riep aanwezigen op niet te wachten tot de ramp zich voltrekt, maar door nu al aan de slag te gaan.

De herdenking bij het oorlogsmonument Sint-Joris en de Draak werd voorafgegaan door een Stille Tocht die vanaf de Verlengde Hereweg, bij het Joods Monument, naar de binnenstad voerde. Daar legde Van ’t Veld samen met Commissaris van de Koning René Paas (CDA) een krans bij het monument. Na de twee minuten stilte sprak Van ’t Veld de aanwezigen toe.

“Ongeveer tien jaar geleden kreeg ik als burgemeester een brief van Tiny. Ze schreef me hoe ze als jong Joods meisje had moeten onderduiken. Tiny heette eigenlijk geen Tiny, het was haar onderduiknaam. Ze was die naam na de oorlog blijven gebruiken. Ik ging bij haar op bezoek, en kwam daarna regelmatig bij haar over de vloer – tot ze vorig jaar overleed.”

“Tiny had altijd het gevoel dat ze er niet mocht zijn”

“Ook al vertelde ze niet vaak over de oorlog, het beheerste haar hele leven. Haar hele familie was vermoord in Auschwitz. Soms leek het alsof ze zelf nog steeds zat ondergedoken. Ze had altijd het gevoel dat ze er niet mocht zijn. Dat ze anderen tot last was. Dat ze onzichtbaar moest blijven. Op haar slechtste dagen zei ze dingen als ‘jullie willen me niet’, en: ‘laat me maar doodgaan’. Elke nacht werd ze gillend wakker van de nachtmerries. Haar auto was altijd volgetankt en ze had altijd contant geld paraat, klaar om vluchten. Ze was de hele dag bezig met eten.”

Tekst gaat verder onder de foto’s:

 

“Tiny was eenzaam, zelfs al stonden er mensen om haar heen. Want hoeveel liefde je ook geeft, er is niets opgewassen tegen een trauma van die omvang. De dichter Ed Hoornik, die Dachau overleefde, schreef ooit: ‘Ik ben de nabestaande / de ongestorven dode / de hond die naar de maan huilt.’ De ongestorven dode, zo voelde Tiny zich denk ik ook.”

“Het is bijna onvoorstelbaar hoe zij, en al die anderen, na de oorlog toch een weg vonden. Ondanks hun verdriet en hun trauma’s, bouwden de generaties voor ons een nieuwe wereldorde op de puinhopen in Europa en Azië. Een orde waarin ook plek was voor voormalige vijanden. Vanwege een diepgevoelde en gedeelde overtuiging, dat dit nooit meer mocht gebeuren. Een orde waarin we met elkaar al tachtig jaar in vrijheid kunnen stilstaan bij het verlies van alle mensen die sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog slachtoffer zijn geworden van oorlogsgeweld. Waarin we in het bijzonder denken aan de Joodse Groningers, waarvan in de stad en in het ommeland maar één op de tien de oorlog overleefde.”

“‘Dat nooit meer’ wordt steeds vaker enkel nog gefluisterd”

“En hoewel de orde die ontstond verre van perfect was, zorgde ze in grote delen van de wereld voor langdurige vrede, veiligheid en voorspoed. Die orde wankelt. In onze eigen tijd horen we duistere echo’s uit het verleden: wij tegen zij, de ander die afpakt wat van ons is, de daadkrachtige leider die weet wat het volk wil. Soms bekruipt me het gevoel dat het ooit zo luid uitgesproken ‘dat nooit meer’ steeds vaker enkel nog gefluisterd wordt; nauwelijks hoorbaar, omdat het overstemd wordt door het geraas van onze tijd. Daarom is herdenken zo belangrijk. Ook drie generaties later.”

Tekst gaat verder onder de foto’s:

 

“Het is belangrijk, omdat we niet mogen vergeten hoe terreur en haat gewone en onschuldige mensen de dood in dreef; omdat we niet mogen vergeten hoe evenzeer gewone mensen in staat bleken tot gruwelijke daden; omdat we niet mogen vergeten hoe het niet alleen misging door opzet of verkeerde overtuigingen, maar ook door niks doen, door wegkijken, door een gebrek aan goedheid. En zelfs al zijn we van goede wil, we weten niet hoe wij ons zullen gedragen als een oorlog of een ramp onze levens totaal op de kop zet.”

“Uiteindelijk gaat het niet om de vraag, wat had ik gedaan onder die omstandigheden? Het gaat om de vraag: wat kan ik nu doen? We willen ons vaak spiegelen aan mensen die onder de moeilijkste omstandigheden de moedigste besluiten namen. Verzetsmensen, militairen of burgers die hun leven riskeerden voor een ander. Dinie Aikema en Gerrit Boekhoven, die bekend stonden als mevrouw en meneer de Groot. Ze leidden de Groningse verzetsgroep De Groot. Dankzij het werk van een bevriende timmerman kon er in hun huis van alles onder de vloer verstopt worden: bonkaarten, illegaal drukwerk en onderduikers. Hun verzet was geweldloos, maar de tegenstander was dat niet. Door een list van de Sicherheitsdienst kwam hun werk aan het licht. Ze werden opgepakt, gemarteld en gefusilleerd.”

“Het begint bij de overtuiging dat we zelf offers moeten brengen”

“Hun verhaal spreekt ook nu nog tot de verbeelding, en ze kunnen ook een voorbeeld voor ons zijn. Maar er is ook een bescheidener vorm van heldendom. Een vorm die binnen ons bereik ligt, in het hier en nu. Een vorm, die begint bij de bereidheid om te handelen. Die begint bij het inzicht, dat iemand anders ons niet komt redden. Die begint bij de overtuiging dat we zelf offers moeten brengen, als we willen dat vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid meer zijn dan woorden alleen.”

“We hoeven niet te wachten tot een ramp zich voltrekt. We kunnen nu aan de slag, door discriminatie en antisemitisme te bestrijden, door betrouwbare journalistiek en wetenschap te steunen, door vluchtelingen op een menselijke manier op te vangen. Dat is geen garantie dat het vanzelf goed komt. Het goede doen wordt niet altijd beloond. Maar we weten waar een gebrek aan goedheid toe kan leiden.”

“Voor Tiny hield de oorlog nooit op. En zoals zij, waren en zijn er velen. Wij kunnen hun verdriet en trauma niet wegnemen. Maar door nu het goede te doen, op al die kleine momenten, kunnen we zorgen dat vrede en voorspoed voortduren, ook voor de generaties die na ons komen.”